Saturday, April 04, 2009

Palmzondag 2009

Mijn Predikatie voor de Gemeente Rotterdam


Hij kwam in een optocht terecht. Overal waren er mensen die juichten, zongen, gilden, marcheerden – sommigen hielden zelfs boomtakken omhoog. Pelgrims, koopmannen, vrienden, families, vreemdelingen, dieren voor transport en offers. Kan je de drukke straat zien? Kan je het geluid horen – muziek en conversaties en beesten, schreeuwen en lachen en verwarring? Kan je de hitte van de zon aan je armen voelen? Kan je het stof in de lucht ruiken – kamelen en hun mest, oud zweet van jou of van diegene naast je? Kan je het allemaal in je mond proeven – zo dik in de lucht dat je niet weet of het je doet stikken of dat je het uit wilt spuwen? En overal om je heen zijn er mensen in beweging – een enorme massa die naar de heilige stad gaat.

En daar in het midden zat hij op een ezel, de enige stilte in de storm van chaos en verwachting. Het zou helemaal gek lijken.

Later zou Johannes de evangelieschrijver zeggen dat die boomtakken palmtakken waren, omdat het die tijd van het feest van tabernakelen was, en mensen gewoonlijk feesten in kleine veldhutten die van palmtakken gemaakt waren. Matteüs, Lukas en Johannes allemaal voorstelden ze dat de massa van pelgrims en plattelanders daar voor Jezus waren. Dat die mensen Jezus als hun redder zagen, de Messias – zelfs als ze de verkeerde soort Messias verwachteden. En wij – Christenen – houden van dit beeld: hier is ons koning, met de intocht die hij verdient. Misschien denken wij dat het een beetje zoals het de dag van Sinterklaas is – onze intocht van de goede heiligman – duizenden krioelende kinderen in de straat, iedereen zingt liedjes van vreugde, en dat de heiligman langzaam door de straten gaat om elk kind en ouder te ontmoeten. Zelfs Beatrix komt om de sint te begroeten. Dat zou het zijn – de intocht van Christus.

Maar vandaag lezen wij niet van Lukas of Johannes, maar van Markus – en Markus verteld en andere verhaal. Misschien is het niet de verhaal dat wij verwachten.


Laat ons vanaf het begin beginnen. Jezus heeft twee van zijn leerlingen vooruit gestuurd, om een ezel naar hem te brengen. Hoe zouden ze het uitleggen dat ze niet betalen voor de ezel? Ze zouden alleen zegen de Heer heeft het nodig.

Een klein vraag – wie is de Heer? Is de Heer God? Misschien. Is de Heer Jezus? Waarschijnlijk denken we automatische zo – maar Markus noemt Jezus in zijn evangelie nooit “de Heer”. (Misschien is het nu de enige keer, natuurlijk, maar het is niet zo duidelijk dat wij dat hier zo zeker kunnen zegen.) Misschien is het een woordspeling, omdat in het Grieks het woord kurios ook “de eigenaar” kan betekenen. Misschien hebben die mensen op straat het niet goed begrepen! Ze dachten dat de eigenaar de ezel nodig had! En de leerlingen hebben van het misverstand voordeel gehad.

Maar er is nog een mogelijkheid. Misschien had Jezus alles al geregeld met de eigenaar van de ezel. Misschien waren er al mensen in Jeruzalem die Jezus kenden en hem wilden ondersteunen. Misschien was er al een ondergronds netwerk van mensen die wachten op een moment om Jezus te helpen. Misschien wisten de leerlingen zelfs niet hoeveel mensen of wie hen wilden helpen, wie aldoor de heilige geest voorbereidt waren.

In dit verhaal, zouden wij ons met de eigenaar identificeren; de stille maar essentiële karakter van de onbekende ezelmeester als onszelf zien? Zijn wij een deel van een ondergronds ondersteuningsnetwerk, altijd zoeken we mogelijkheden om de Geest te helpen, altijd voorbereid Jezus binnen onze stad te brengen?

In de middeleeuwen kreeg een andere karakter van de verhaal veel attentie. In de middeleeuwen was de ezel de focus van het verhaal – en de ezel was in tekeningen en gedichten herinnerd. In deze tijd dachten de mensen de ezel symbool stond voor gewone mensen, gemiddelde Christenen – rekruteerde tot dienst zonder toekomstplannen of kennis wat of waroom. De Heer heeft ons nodig, dachten de middeleeuwse mensen, we weten niet wanneer of voor wat, maar we zijn geroepend. Wij moeten Jezus’ persoon binnen de wereld houden. Wij, nederig en stoom, doen onze best. Wat voor een symbool. Zoveel over een ezel naar gedacht, waarover alleen in een paar verse is gesproken. Misschien is dat ook wat – we spelen een kleine rol in het verhaal van Jezus, een kort moment, maar belangrijk.


Daar zit Jezus op een ezel, en iedereen om hem heen zingt en juicht. Wat zeggen ze? “Hosanna! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David. Hosanna in de hemel!” Het is geen wonder dat Matteüs, Lukas en Johannes dachten de mensen juichten voor Jezus. Natuurlijk! Is het niet duidelijk? Voor wat anders konen ze juichten? (Aha… zelfs wanneer we Markus lezen, horen we de andere evangeliën! Laat ons naar Markus luisteren zoals hij bedoelde te spreken.)

De mensen zijn op de weg naar Jeruzalem. De feesttijd van tabernakels en Pascha nadert – ‘n heel grote feesttijd, wanneer duizenden mensen naar Jeruzalem komen om offers te brengen, hun geschiedenis te vieren, en ook – weten de Romeinen wel – te genieten van hun nationale trots. Pelgrims komen vanuit heel Israel, en ze zingen allemaal dezelfde liederen – ’n series van liederen vanuit de psalmen en profeten. Van heel ver beginnen ze dezelfde liederen te zingen, en wanneer ze Jeruzalem naderen zijn er meer liederen voor elk deel van de weg – zodat iedereen dezelfde woorden zingen. De eenheid van de volk begint veer weg in zang. Dit lied dat Markus schreef was voor het laatste stuk van de weg. Mensen zingen dit lied als ze in de buurt van Jeruzalem komen – het was echt de intocht van het volk!

Elk jaar zongen ze dezelfde liederen, honderden jaren voor Christus en tientallen jaren na hem. Zongen ze over hun hoop, hun redder, hun Heer, de koninkrijk van David. Ze zongen “Hosanna!” Hosanna is ’n Hebreeuwse woord dat “redt ons” betekend.
“Redt ons nu,” zingen ze. Voor Markus is hierin ’n sterke ironie. Overal om Jezus heen zijn er mensen die zingen “redt ons,” en willen het koninkrijk van God zien. Overal om Jezus heen zijn er mensen die hopen op ’n nieuwe wereld, ’n antwoord tegen de pijn en lijden in de wereld, ’n nieuwe Heer die hun nog een kans geeft de wil van God te doen. Om hem heen zijn duizenden mensen – voor hem, achter hem, naast hem – verenigd in zang en devotie. Maar niemand van hen weet dat hun antwoord met hen meerijdt, binnen hun kring.

Ze zingen en aanbidden het beste dat ze kennen, doen het beste dat ze weten, maar zien niet dat hun dromen en hopen naast hen loopt. Ze zingen de juiste lieden, bidden de goede gebeden, maken foutloze offers, maar ze missen het punt als ze niet weten wie in hun midden rijdt. Voor Markus is dit een suprême toneel van ironie. Hun liederen zijn juist maar ze weten het niet. Hun gebeden zijn beantwoordt, en zij zingen over het antwoord, maar zien het niet. Het koninkrijk is gekomen, maar het is net begonnen.

Kan het dat ook wij het punt missen? Is het mogelijk dat wij ons best doen maar de ironie missen? Of zijn we gelijk als de ezel, Jezus onwetende houden voor de wereld? Of zouden we zoals de leerlingen, die naar het komende dorp gingen om daar het werk van de Geest te zoeken, meer mensen zoeken om de Heer te dienen?

Maar te vaak verwachten wij Jezus zoals Sinterklaas komt, en zoals een Koning of General het regelt. Wij houden ons palmtakken om hoog en juichen. (En zo snel vergeten we het lijden dat komt.)


Jezus kwam niet om te beginnen met alles te regelen. We moeten ons herinneren wat er vervolgens gebeurde. Avondmaal herinnert ons – zijn laatste avondmaal, zijn lijden en kruisiging. Te vaak willen we naar de overwinning gaan – van de intocht onmiddellijk naar het paaswonder – van overwinning naar overwinning te springen. We willen niet aan het lijden denken, over het angstgevoel, de onzekerheid.

Maar Jezus, het middelpunt van alles dat zou gebeuren, deed het wat kalmer aan, en nam de tijd voor een maaltijd met zijn broers en zusters. Hij gaaf hen wat stille tijd om over de komende dingen na te denken. Zeker te zijn dat wij niks zouden missen. Avondmaal is voor ons ’n gift van Jezus.

Jezus zal sterven, nog en nog eens. Maar onze hoop en geloof hoeft ook niet op het kruis te sterven. Jezus’ leven en werk gaat verder. En als wij leerlingen zijn, aantwoorden wij op Jezus’ roeping; of zijn we een deel van ’n ondergrond die wacht om liefde in de harten van mensen te slaan; of zijn we een ezel die Jezus naar onze stad brengt, de vraag voor ons is als wij wel of niet deelnemen aan dit grote werk. Jezus offerde persoonlijk zijn leven voor jou. Kan jij er aan deel nemen?

(Hartstikke bedanken naar Geesje voor haar hulp met het Nederlands.)

Labels: , ,

0 Comments:

Post a Comment

<< Home